1. Men staat niet stil bij de impact van cyberpesten
Diverse onderzoeken tonen aan dat de helft van alle jongeren zelf of in hun omgeving cyberpesten hebben meegemaakt. Het meest verontrustend in de diverse onderzoeken is dat de meeste gepeste jongeren niet weten wie de pestkoppen zijn, omdat het pesten anoniem gebeurt. Meestal zijn het klasgenoten of bekenden met wie men ruzie heeft gehad, maar klasgroepen en vriendengroepen zijn zo groot zodat het onduidelijk is wie de pestkoppen uiteindelijk zijn.
Vaak sturen jongeren ook snel pestboodschappen die ze ontvangen naar elkaar door zonder te beseffen hoe kwetsend deze wel zijn voor de betrokkenen. De meesten zien het als een spel, een vorm van plezier maken en staan niet stil bij de gevolgen. Soms gaan ze heel ver. In de VS ontdekte een jongen,
Chad genaamd dat zijn vriendin een andere jongen liefhad. Hij verloor geen tijd, haastte zich naar zijn computer en zond berichten naar al zijn vrienden dat hij het meisje ging vermoorden. Eén jongere was ongerust en vreesde dat hij het meende en vertelde het aan zjjn ouders.
Die contacteerden de school die op hun beurt de politie inschakelden omdat ze de bedreigingen vrij ernstig en gedetailleerd neergeschreven vonden. Chad werd van school gestuurd en kreeg als straf 25 uren gemeenschapsdienst opgedragen. Vele jongeren beseffen niet welke gevolgen hun daden kunnen hebben. De meerderheid beseft niet hoe groot de impact kan zijn als de slachtoffers onder ogen krijgen wat er over hen verteld wordt of welke beledigende en/of compromitterende beelden over hen verspreid worden.
2. Technologie creëert de illusie van anonimiteit.
Het belangrijkste kenmerk van cyberpesten in tegenstelling tot het klassieke pesten is m.a.w. de anonimiteit en het gevoel onzichtbaar te zijn doordat men een andere identiteit kan aannemen. Technologie creëert de illusie dat men onzichtbaar is en anoniem.
Nancy Willard (2004) beschrijft dit fenomeen als ‘disinhibition’, letterlijk ‘disinhibitie’ en vrij vertaald ‘ontremmend’. Wanneer mensen internet gebruiken, zijn ze vaak vrij bereid om dingen te doen of te zeggen die ze veel minder waarschijnlijk in de ‘echte’ wereld zouden doen of zeggen.
Op internet is het gedrag veel minder geremd. Door het feit dat men niet voor zichzelf moet uitkomen en niet met het oordeel van anderen geconfronteerd wordt, durft men veel meer. Disinhibitie kan negatief maar ook positief zijn. Iemand kan erg geremd zijn om contact te zoeken met een persoon van het andere geslacht maar als het via de anonimiteit van het internet gebeurt durft men de stap wel zetten. Via het web kan men makkelijker gevoelige informatie opzoeken omtrent bepaalde ziektes zonder de identiteit prijs te geven. In porno geïnteresseerde personen kunnen anoniem hun gading vinden en zelfs pedofiele neigingen kunnen op internet vrij makkelijk anoniem geuit worden. De illusie dat men anoniem surft kan gedragskeuzes beïnvloeden en mensen in staat stellen dingen te doen die ze anders nooit zouden doen.
Vele jongeren veranderen totaal als ze hun internetidentiteit aannemen en vereenzelvigen zich met figuren uit geweldfilms, strips of van televisieseries en denken en handelen alsof ze die persoon zijn. Niemand kan hen zien en betrappen. De anonimiteit van internet geeft jongeren de kans zich volledig in de andere rol in te leven en daardoor hun persoonlijk geweten uit te schakelen. Die anonimiteit en het gevoel van onzichtbaarheid maakt dat het cyberpesten veel meer grof en beledigender is dan het klassieke pesten bij een rechtstreekse confrontatie. Jongeren weten dat ze geen rechtstreekse confrontatie met het slachtoffer moeten aangaan, dat het risico dat ze betrapt worden zeer klein is en profiteren ervan dat ze hun pestdaden kunnen stellen buiten de schooluren, vanaf een thuispc, vanuit een bibliotheek, een internetcafé enz. Het ontbreken van lijfelijk contact, het ontbreken van een stem die protesteert en ook het ontbreken van sociale en contextuele elementen doen jongeren in cyberpesten veel verder gaan dan dat ze normaal gezien zouden durven.
In een hogeschool stuurde een student haatmails naar zijn leerkracht om zijn verontwaardiging over slechte examens uit te drukken. De student had een fictief hotmailemailadres aangemaakt maar vergat dat hij bij het opzetten van de computer zijn eigen studentenkaartnummer had moeten ingeven om te kunnen inloggen. Het was dus vrij makkelijk om de dader op te sporen. De student kwam er gelukkig goedkoop vanaf met een ernstige bolwassing.
Jongeren moeten zich eigenlijk bewust zijn dat ze altijd cybervoetafdrukken achterlaten. Maar ondanks deze bedreiging waarvan de meeste jongeren zich niet bewust zijn, gaat de illusie van onzichtbaarheid verder.
Het valt bijvoorbeeld ook op dat het niet alleen de sterke en stoere jongeren zijn die pesten. Soms zijn het ook slachtoffers van klassiek pesten die de elektronische vormen gebruiken om wraak te nemen.
Uit Amerikaans onderzoek (Qing Li, 2005) bleek dat 30% van de gewone pesters ook cyberpesters zijn, terwijl één zesde van de slachtoffers van gewone pesten zich storten op het cyberpesten om weerwraak te nemen. Onderzoekers besluiten dat in het klassieke pesten je vrij goed een groep pestkoppen en slachtoffers kunt onderscheiden, maar dat dit onderscheid minder duidelijk te maken is bij het cyberpesten. Cyberpesters kunnen tegelijk daders en slachtoffers zijn en moeten dus ook als één groep behandeld worden.
3. De snelle en makkelijke toegankelijkheid van technologie
Een ander element dat het cyberpesten zo aantrekkelijk, maar ook gevaarlijk maakt is de makkelijke toegankelijkheid van de technologische middelen. Als je iemand lijfelijk wil pesten moet je de persoon al opzoeken en een geschikt moment afwachten. Bij internet of gsmpesten kan je onmiddellijk naar het middel grijpen en direct starten met pesten. De snelle toegankelijkheid van deze middelen maakt ook dat jongeren vaak niet nadenken als ze starten met cyberpesten. Ze zorgen er wel voor om anoniem te kunnen blijven , maar voor de rest worden er geen plannen gesmeed en gaan de meesten heel erg impulsief te werk wanneer ze hun pestactiviteiten ontplooien. Een ander punt is dat het pesten via internet en gsm zo snel gaat en zo massale impact heeft. Een pestemail, een bewerkte foto, een haatsms’je kunnen ogenblikkelijk doorgezonden worden, zodat een snelle verspreiding van de pesterijen mogelijk is.
Nadeel is dan wel dat de aanstoker geen controle meer heeft met wat er uiteindelijk met het materiaal gebeurt. Op internet circuleren op pornosites honderden filmpjes van jongeren die ooit gemaakt werden met een webcam, al dan niet uitgelokt of in een roes van verliefdheid opgenomen. Nog steeds circuleren de beelden op internet van de dikke jongen die thuis voor zijn webcam star wars naspeelde. In de meeste gevallen is het volslagen onmogelijk om nog beelden tegen te houden als ze eenmaal op het internet gezet zijn.
Naast de gemakkelijke toegankelijkheid en de snelle verspreiding van het materiaal is ook de eenvoud van de technologie oorzaak dat er zo snel gecyberpest kan worden. In amper één minuut maak je voor een fictieve en onbestaande persoon een emailadres aan in Hotmail, waarna je zonder scrupules de ene roddel na de andere kunt rondsturen, anoniem haatboodschappen kunt posten in forums, enz.
4. De massaverspreiding van technologiegebruik
Jongeren die ‘gepakt’ werden met cyberpesten gaven vaak aan dat het pesten toch niet zo erg was, want iedereen doet het toch. Net zoals vele jongeren het illegaal downloaden van software of mp3 muziek rechtvaardigen met het argument dat iedereen het toch doet, rechtvaardigen ze het cyberpestgedrag met het argument dat zovelen het toch doen. Hoe meer mensen dit soort gedrag stellen, hoe kleiner de pakkans en dit maakt dat men minder rationeel met cyberpestgedrag omgaat.
Vele jongeren die met cyberpesten betrapt werden, rationaliseerden hun cyberpestgedrag met het argument dat als iedereen het doet en mag doen, zij zich ook dat recht mogen toeëigenen.
5. Er wordt weinig tot nooit ingegrepen.
Een reden waarom de populariteit van het cyberpesten ook alsmaar toeneemt is dat er weinig tot nooit wordt ingegrepen. ‘Ik kan toch niet gepakt worden’ leeft bij de pesters en ‘De dader is toch nooit te achterhalen’ leeft bij de slachtoffers. De onzichtbaarheid maakt het makkelijk om een onverantwoorde of schadelijke actie te rationaliseren. Een mogelijke bedreiging van straf zal bij het cyberpesten praktisch geen invloed hebben.
Bij het klassieke pesten durft men pa of ma wel in te lichten en vaak ziet men ook lichamelijke gevolgen zoals gescheurde of vuile kleren, builen of wonden.
Bij het cyberpesten blijft het bij psychologisch pesten en dit is minder zichtbaar. Het valt op dat kinderen die gecyberpest worden zelden hun ouders of leerkrachten inlichten. Meestal is dat omdat ze beseffen dat hun ouders weinig tot niets van computers en informatica afweten en vrezen dat die alleen maar het computergebruik zouden verbieden.
Hoe leg je als jongere aan je ouders uit dat je gepest wordt via internet als ouders niet weten wat dat precies is en hoe er daar in hemelsnaam gepest kan worden ? Het valt uit onderzoek op dat jongeren meer geneigd zijn om het cyberpesten voor zich te houden, dan bij het klassieke pesten.
De kwestie van het effect van onzichtbaarheid op menselijk gedrag is geen nieuwe overweging. Plato besprak dezelfde kwestie in zijn verhaal over de Ring van Gyges. In dit verhaal vond een herder een magische ring. Toen de steen aan de binnenkant van zijn hand werd gedraaid, werd de herder onzichtbaar. Aldus formuleerde Plato volgende vragen: Hoe verkiezen wij ons te gedragen als we onzichtbaar zouden zijn? Zullen wij doen wat wij willen doen omdat wij weten dat niemand ons betrappen en kan straffen? Zullen wij iets doen dat iemand kan kwetsen omdat wij weten dat niemand kan vertellen wie het deed?
Of zullen wij doen wat wij weten dat het juiste is? Het complexe van deze kwestie is de erkenning dat er ook op internet zeer goede redenen voor het verwezenlijken van allerlei strafbare dingen zijn juist omwille van de onzichtbaarheid en de anonimiteit. Nancy Willard (2004) pleit om tijdens het proces van preventie van cyberpesten, voldoende aandacht te besteden aan de gevaren en de persoonlijke ethische verantwoordelijkheid voor de illusie van anonimiteit.
6. Vermindering van sociale en contextuele richtsnoeren en tastbare terugkoppeling.
In een gewone pestsituatie zal de reactie van de ander, de zogenaamde sociale en affectieve terugkoppeling impact hebben op het pestgedrag. Bij online pesten is die terugkoppeling over de gevolgen van hun acties ten aanzien van de slachtoffers er niet en zal men gedrag stellen waarbij sociale en ethische normen makkelijker overschreden worden. Vooral het wegvallen van sociale controle en sociale afkeuring maakt het cyberpesten veel agressiever van aard. Veel kinderen en tieners denken dat internet ‘niet echt’ is. Als ze internet gebruiken om ruzie te maken of te pesten, denken ze dat ze maar wat plagen. En vanwege de anonimiteit van internet zijn de uitspraken vaak grover.
Wie veel van email gebruik maakt, zal herkennen dat de neiging veel groter is om de boodschap of reactie veel agressiever uit te drukken, dan wanneer de persoon voor je zou zitten. Zelfs bij het gebruik van telefoon zijn vele mensen minder geremd dan bij lijfelijk contact. Wanneer elke vorm van terugkoppeling wegvalt en men niet zelf verantwoordelijk is voor de daadwerkelijke of potentiële gevolgen , zoals bij het online pesten, wordt de brutaliteit veel groter.
7. De capaciteit om veelvoudige identiteiten op internet aan te nemen
Jongeren kunnen op internet meerdere identiteiten aannemen. De gekende psycholoog Erickson merkt op dat tijdens adolescentie, tieners geneigd zijn om verschillende rollen te spelen en identiteiten aan te nemen, wat hen helpt hun eigen identiteit en persoonlijkheid beter te leren kennen. Zo vereenzelvigen ze zich met sportvedetten of mensen uit de showbizz, uit strips, helden van televisie of film.
De technologie van internet vergroot beduidend de capaciteit om te creëren en te experimenteren met veelvoudige identiteiten. Naar analogie van de verschillende vensters die je kan openen in het Windowsbesturingssysteem, kan je verschillende identiteiten openen naargelang de site die je bezoekt of de rol die je aanneemt bij het surfen. Niet voor niets is er zulk een groot gevaar in het misleiden van kinderen door volwassenen, omdat ze op internet bijvoorbeeld makkelijk de identiteit van een jong meisje of jongen kunnen aannemen.
Ze kunnen zelfs een valse foto bezorgen en zich effectief voor iemand anders voordoen. Het is meermaals gebeurt, dat jonge meisjes ergens op een geheime plek en zonder medeweten van hun ouders afspraken maken met hun zogezegde geliefde van dezelfde leeftijd die uiteindelijk bij de eigenlijke ontmoeting een volwassen oudere man blijkt te zijn. Ook jongeren zelf durven verschillende rollen en identiteiten aannemen op internet en zij vereenzelvigen zich zodanig met hun rol dat niet zij het pestgedrag verspreiden, maar de identiteit waarin ze zich verhullen tijdens het op internet gaan. Zo hebben ze ook geen problemen met hun persoonlijke moraliteit of remmingen en slagen ze erin hun persoonlijke verantwoordelijkheid te ontlopen. Immers niet zijzelf, maar hun internetalterego stelt het verkeerde gedrag. ‘Het was ik niet die het deed, maar mijn online persoonlijkheid,’ is dan het gehoorde excuus.
8. Positieve tips om te leren omgaan met internet
Willard (2004) geeft een aantal tips naar jongeren om hen te leren op een positieve manier om te gaan met internet.
1. Jongeren moeten beseffen dat zij altijd verantwoordelijk blijven voor hun persoonlijk gedrag ook al nemen ze een andere identiteit aan.
2. Benadruk het belang van het vermijden van het berokkenen van schade, materieel of emotioneel aan anderen bij het persoonlijk afwegen van morele waarden en sociale verwachtingen. Heel vaak legt men aan jongeren allerlei regels op zonder te vertellen waarom deze regels nodig zijn. Een belangrijk criterium voor het bepalen van regels is dat een ander geen schade mag oplopen door het eigen gedrag.
3. Verhoog het empatisch vermogen van jongeren via allerlei opdrachten en oefeningen. Dat kan bijvoorbeeld door hen zich te laten inleven in de positie van een gecyberpest kind. Door hen te leren nadenken hoe dat anderen denken en voelen en te laten ervaren wat het betekent om online gepest te worden, probeert men te bereiken dat jongeren een groter moreel verantwoordelijkheidsbesef ontwikkelen. “Hoe zou jij je voelen als iemand anders bij jou hetzelfde deed.”
4. Help jongeren herkennen en begrijpen hoe hun handelingen schade kunnen berokkenen bij personen die ze niet zien. “Wat zou de persoon die je dit aandoet, voelen bij dit gedrag ?”
5. Help jongeren leren na te denken over goed en kwaad in overeenstemming met hun eigen persoonlijke waarden zonder dat daaraan straf of betrapping moet bij te pas komen. “Vind je dit zelf wel ok, wat je doet ?”
6. Leer jongeren een morele check-up doen. “Wat zou je vader, moeder, leerkracht, of ander voor jou verantwoordelijk persoon denken bij dit soort handelingen die je stelt.”
7. Wijs jongeren op de maatschappelijke gevolgen. “ Wat zou je ervan vinden mocht dit gedrag op de voorpagina van de krant terechtkomen, met jouw naam als dader eronder ?” “Wat zou er in de samenleving gebeuren als iedereen zou beginnen te doen,wat jij nu doet?”
8. Houd bij kinderen altijd een opvoedkundig oogje in het zeil, zonder dat je hen het gevoel moet geven ze voortdurend op de vingers te kijken. Toon als begeleiders betrokkenheid bij het handelen en wandelen van kinderen : waar hangen ze uit, wat doen ze op internet, hoe gebruiken ze hun GSM, enz. Ouders, leerkrachten en andere verantwoordelijke volwassenen moeten jongeren het gevoel geven dat ze hun cybergedrag superviseren. Jongeren moeten weten dat ze in de gaten gehouden worden ook al is dit niet expliciet. Jongeren moeten een aantal regels aangereikt krijgen waarin wordt bepaald wat kan en niet kan, en welke sancties mogelijks getroffen worden als jongeren zich niet aan afspraken houden.
Digitaal pesten of cyberpesten gebeurt meestal vanuit thuis. Toch is het geen thuisprobleem, want op school komen de slachtoffers de pesters weer tegen. Zeventig procent van de slachtoffers weet wie de digitale pester is. Zoek daarom contact met een kind dat vaak ‘ziek’ is, of regelmatig alleen staat op het schoolplein. Vraag: `Kan ik iets voor je doen?’ Meestal willen ze niet dat je iets voor ze doet, maar je laat zo wel merken dat je het weet. Je maakt het zichtbaar. Omdat digitaal pesten meestal onzichtbaar is, komen veel pestkoppen ermee weg. Praat met de pester, zodat deze beseft dat zijn gedrag wel zichtbaar is. Neem de pester altijd apart. Zet iemand dus niet te kakken in de klas, want dan ben jij ook aan het pesten.